Wij onderbreken onze uitzending over Drs. P voor dit dringende bericht: gisteren ben ik meer door toeval dan door wijsheid in de Vooruit beland, waar een kruim van muzikanten op invitatie van Radio 1 de 70ste verjaardag van Dylan kwam vieren.
Een hommage brengen aan iemand die springlevend is, is een beetje vreemd, zeker als je beseft dat hij nog regelmatig rond de wereld toert, weliswaar als een steeds minder eervolle hommage aan zichzelf. Bovendien liggen er, Drs. P indachtig, misschien nog wel enkele vieringen in het verschiet, want Dylan lijkt me een kranige kerel die de teraardebestelling nog kan meemaken van hen die hem gisteren eer betuigden.
Zoals je mag verwachten van een hommage door divers pluimage, waren de interpretaties van zijn oeuvre nogal ongelijkmatig. De avond werd ingezet met een nummer dat niet van Dylan was, maar wel over hem ging. Jan Desmet zong het van hemzelf bekende “In de hemel is geen Dylan”, waarbij we te weten kwamen dat de nochtans zeer Nieuwsnarige lyriek uit de pen van Frank Vanderlinden was gevloeid. Dat moet dan de eerste keer zijn dat die mens zich heeft verwaardigd tot een logisch gestructureerde tekst, en niet bij elke begrijpelijke passage zijn dissociatief vermogen aangewend heeft tot algemene verwarring.
Nadien zat de sfeer meteen goed, dankzij Guy Swinnen die een van de talloze mij onbekende nummers van Dylan bracht op een manier zoals het moet geklonken hebben in diens hoofd – nooit uit zijn keel, want daarvoor zingt Swinnen te goed. Vervolgens toverde de organisatie Gabriel Rios uit de hoge hoed (New York, naar het schijnt), kwestie van het jonge volkje te behagen en te bewijzen dat Dylan nog zeer actueel is. Dat lukte naar mijn smaak niet zo best, want het geschuimbek en de theatrale mimiek van de aartsengel der multiculturaliteit deden mij geen moment aan Dylan denken, hoogstens aan Jeff Buckley op schnabbel, want zingen kan die jongen fantastisch.
Gelukkig werd Rios afgelost door een ouwe vent, die wat mij betrof voor een eerste hoogtepunt zorgde. Thé Lau bracht “Highway 61” met verve – mijn metgezel vond echter dat hij stomdronken en ongeïnteresseerd leek – maar vooral zijn uithaal naar alle pseudo-bewonderaars bezorgde mij een sympathische stuip: hij kreeg een pupiter in het vizier, met daarop zorgvuldig geordende teksten voor al wie nog komen moest. “Ik weet niet of iemand dit nog nodig heeft, maar ik vind het onzin” zei hij en hij wierp de bundel papier in de lucht. In de coulissen kon je enkele krijtwit wegtrekkende tronies vermoeden, alleen wist ik nog niet van wie.
Amatorski natuurlijk, de nieuwe cuvée van Vlaamse veinzers! De jeugd moest weer gepaaid nadat een bejaarde zeur het podium had bezet en jawel, daar weerklonk het authentistisch geneuzel en dito klankentapperij, al moet ik toegeven dat de briljante structuur van Dylans songs wel mooi tot uiting kwam in hun uitvoering. Het is trouwens niet al oud wat blinkt: Amatorski werd afgelost door de Boney King of Nowhere en die bracht eigenlijk voor het eerst iets teweeg dat de hommage oversteeg, iets wat je blij maakte hier te zijn en niet treurig dat je nooit op een concert van Dylan was in diens jonge jaren. Boney K. heeft natuurlijk zijn jeugd mee, maar hij beschikt over een wondermooie stem en zijn stille water dient niet om een ondiepe bodem te verbergen, maar vloeit heel natuurlijk van de kunstberg. Zelfs in het duet met Ine van Amatorski, die het meest te lijden had van Thé Lau’s sabotage, bleef hij professioneel, terwijl haar masker al lang was afgevallen, met haar zenuwachtig gegrinnik dat eerder deed denken aan een honderddagenshow dan aan een huldebetoon.
Het dieptepunt moest dan nog komen en heette Bart Peeters, die eerst een verschrikkelijk zoutloze versie hijgde van “Tangled up in blue”, daarna een Nederlandse vertaling bracht die zelfs mij definitief zou overtuigen dat het geen zingbare taal is, om te eindigen met een bespottelijk hyperkinetisch “Everybody must get stoned” waarbij het reikhalzend uitkijken was naar ons Irène om het hoofd van den Bosmans te deppen met een nat washandje. Intussen kweet een onverstoorbare Serge Feys & Band zich van zijn begeleidende taken. Ik dacht dat ik ook de drummer en de gitarist al bij Arno aan het werk had gezien. Dié jongens hadden alvast geen pupiters of overspannen grimassen nodig om hun hulde te brengen.
Tussendoor kregen we uiterst vermakelijke bijdragen van de obligate Roland, op zang, gitaar en mondharmonica. Zijne Verzopenheid is een icoon van de bohémien bourgeois, maar hij was ontwapenend in al zijn eerlijke bewondering. Je zag het kind in hem toen hij vertelde over die ene ontmoeting met Dylan en dat hij nog knikkende knieën kreeg van diens “nice T-shirt”. Muzikaal was het niet overdonderend, maar geloofwaardig was hij nog het meest van allen. Thé Lau kwam ook nog eens terug, ditmaal om het 18 coupletten lange “Lily, Rosemary & The Jack of hearts” te interpreteren. Opnieuw begon hij te kreften over de pupiters en hoe hard hij wel had gestudeerd op al die strofen en dat was er te veel aan, want het oude credo luidt “don’t tell us what you do, show it”. Zijn relatie met het publiek verbeterde niet toen hij het nummer tweemaal stillegde voor een gebrom dat wij niet hoorden. Iemand riep “I don’t believe you” – Vlamingen vinden blijkbaar dat ook schimpen niet bekt in het Nederlands – dus het kostte de volle 18 pottekes met vet om enige verzoening teweeg te brengen. Weg was echter de betovering.
Wie nu denkt dat het een treurige boel was van begin tot eind, kan ik gerust stellen: de jongens van Triggerfinger zorgden voor een formidabele finale. Ik ben heel zeker dat hun “Mr. Jones” een certitude zou zijn in een “best of” van alle hommages tussen Lapland en Fiji. Het was de tweede keer, na de Boney King, dat een eerbrenger het oeuvre ontsteeg, met passend respect en toch de volle originaliteit en passie.
Na dat oorverdovende slot kon iedereen eigenlijk gewoon naar huis maar er werd nog een feestje gebouwd, waarvan ik vooral onthoud dat Clément Peerens groot gelijk had de Vettige Swa te bedanken voor bewezen diensten. Mario Goossens sprong nog bij maar het kalf was al één geworden met het ezelsvel.
Coda: behalve de Boney King en Triggerfinger heeft Luc Janssen zich wat omhooggewerkt in de Ladder Van Mijn Waardering Waar Niemand Ook Maar Een Zak Om Geeft. Een prima radiomaker, die de leest van standup-comedian terecht laat voor wat hij is, maar uiterst vlot een live-uitzending in goede banen kan leiden.
2 gedachten over “In de Vooruit was geen Dylan daarom bespreken we hem hier”
Ik weet niet of de titel een dubbele bodem bevatte, maar ik verstond het als 'de ziel van (de nog niet ter ziele gegane) Bob Dylan was niet aanwezig in de Vooruit'.
Ik krijg de laatste tijd de indruk van Radio 1 dat Vlaamse bands niet genoeg kunnen overschat worden. Wekelijks laat men daar een lading verse loftrompetten aanrukken om (Engelstalige) Vlaamse bands ten hemel te toeteren.
Te pas en ten onpas worden er Radio 1-sessies georganiseerd met een terugkerend kransje artiesten waarvan ik soms vermoed dat ze enkel dienen om de quota van Vlaamse/Nederlandstalige muziek te halen.
Het verwondert mij dan ook niet dat ze live vaak door de mand vallen of ontgoochelen.
Hij was er (de bodem). Swinnen, Thé Lau en Roland waren geloofwaardig als bewonderaars, Boney K. en Trifferginger gaven het beste van zichzelf. Het was eigenlijk vooral meneerke Peeters die de boel naar beneden trok. Het is niet omdat hij van Poperinge tot Sneek de parochiezalen aan de polonaise krijgt, of een liefhebber is, dat het een goed idee is om hem Dylan te laten vertolken. Hij is van vele markten thuis, maar de alternatieve kermis zou hem af en toe moeten overslaan als attractie.