Ramona kom dichter bij mij, sluit je vochtige ogen
Laat je zintuigen vrij en je droefheid is weldra vervlogen
De stadsbloemen ademen – toch, ze vergaan van de pijn
‘t heeft geen zin te proberen met de doden te praten, hoe zeg ik dat best in een rijm
Je springende lippen wil ik nog wel kussen, ‘k verlang naar het spel van je huid
je magnetische handeling maakt elk moment tot jouw buit
maar mijn hart doet zo’n pijn schat als ik zie dat je ‘n deel wil zijn van iets dat niet echt bestaat
het is maar een droom, liefste, leeg, onbeschroomd, die je zuigt in dit gitzwarte gat
Ik kan zien dat je hoofd in galop gaat, gevoederd met waardeloos schuim van de mond
je bent zichtbaar verscheurd tussen blijven en teruggaan naar de ruimte waar je van komt
ze hebben je wijsgemaakt “oh het einde is nabij”
maar niemand kan jou verslaan behalve ‘t idee van iets kwijt te zijn
‘k Heb je vaak horen zeggen “ik ben niet bijzonder”, je ook niemand anders wil zijn
geloof je dat echt, weet je tevens, dat er geen reden is voor dit chagrijn
je kopzorgen vinden hun oorsprong in vriendelijk gevlei
dat jou doet geloven en die je beloven dat je moet zijn zoals zij
Ik kan eindeloos verder vertellen maar dan klinkt mijn stem als een zinloos refrein
want diep in mijn hart weet ik dat geen soelaas kan zijn
alles vergaat het verandert dus doe hoe je denkt dat je handelen moet
wie weet op een dag schat kom ik huilend van smart jouw harteklop weer tegemoet