Een goed verborgen diamant in het wijde spectrum van culturele centra en muziekhuizen is het Hansbeekse “Arscene”. Uitbater Wouter nodigt uit wie hij zelf goed vindt en daar horen heel wat Nederlandstalige artiesten bij. Zo woonde Stanza al optredens bij van SAF en Hans Mortelmans.
Het jaar 2013 werd afgetrapt met een unusual suspect. Lieven Tavernier is binnen en buiten het Gentse voornamelijk bekend voor zijn afkeer van het verschijnen in het openbaar, naast natuurlijk het leveren van Jan Dewildes grootste hits “De eerste sneeuw” en “De fanfare van honger en dorst”, die tot de Vlaamse canon zijn gaan behoren. Tavernier is nooit gestopt met liedjes te schrijven, maar de publieke vertolking neemt hij met wisselende goesting voor zijn rekening.
Het was dan ook met trotse spot dat de gastheer om een stil applaus vroeg voor deze kluizenaar, die voor de gelegenheid begeleid werd door Bruno Deneckere, geen nationale beroemdheid maar dé verbindingsman tussen al wat Gents is en muziek speelt. Tavernier schoot machtig breekbaar uit de startblokken en ik bereidde me voor op een memorabel concert van een artiest zoals we er meer zouden moeten hebben. Van enige podiumvrees was niks te merken: de bard leek zich daar uitstekend in zijn sas te voelen. Het publiek was muisstil en hing aan zijn lippen. De sfeer werd mee geschapen door uitstekend tokkelwerk op gindse Blueridge, Taylor en Takamine, alsook een in DADGAD gestemde Mosuka (of iets dergelijks, nog nooit gezien dat merk).
Gaandeweg kreeg ik het wel erg lastig met het stemgeluid. Het mag wat raspen en kraken en het moet niet altijd even toonvast of getuigen van een immens bereik. Wie echter zo’n overtuigende imitatie van Dylan ten beste kan geven, moet misschien met iets meer oefening ook in het niet-schertsende gedeelte van het oeuvre wat vocale variatie kunnen brengen. Zangles staat echter niet in het handboek van het Miskend Genie.
De gecultiveerde stunteligheid tussendoor dan weer wel. Met zo’n naturel op het podium, zo’n vanzelfsprekendheid, zo’n positieve arrogantie, valt nochtans veel meer aan te vangen dan het eindeloze gegrol over Oezbekistan, de ijverige Antoine of de bijrol van Bruno. Tavernier heeft de capaciteit om een publiek bij het nekvel te grijpen en geen seconde los te laten, maar de geest van de nukkige Dylan vaart in hem. De rattenvanger die zijn fluit in twee breekt, het kan een keuze zijn.
Die milde kritiek wil geen afbreuk doen aan het bestaansrecht van deze singer-songwriter, integendeel, ze houdt een hunkering in naar wat zou kunnen zijn. In deel 2 kregen we namelijk een erg veelzijdige artiest te zien. Het eerste liedje na de pauze vond ik het beste van de ganse avond: hoe zou het nog zijn met Jimmy Winters? Volgde een humoristische dagdroom over wat de val van de Berlijnse muur teweeg had kunnen brengen, gebracht als talking blues, en een integraal gesproken woord over de treinreis naar het internaat in Michelbeke, met Deneckere als klanktapijt, dat aanzwol tot een gezamenlijke verzinnebeelding van de stoomtrein, de heren afwisselend in de rol van machinist die nog wat kolen in de ketel gooit. Een hoogtepunt.
Tavernier is op zijn best als hij niét het cliché van de gebroken liefde bezingt maar wel de meer persoonlijke melancholieën die net daardoor universele kracht krijgen. Deneckere is geen virtuoos solist, maar voelt zijn muzikale bloedbroeder prima aan. Zijn dienstbaarheid is een streling voor de ziel. Zeker een concert om bij te wonen, als de kans zich ooit nog voordoet.