Het is moeilijk in te schatten in welke mate verwachtingen bijdragen tot een artistieke beleving. Zou je een andere ervaring hebben wanneer je er op voorhand niet veel van verwacht dan wanneer je opgewonden van voorpret de kunsthal betreedt? Grote kunst maakt zich los van toevalsfactoren, zoals ruimte, tijd en individuele verwachtingen.
Een tijdje terug had ik kaarten gekocht voor Hans Mortelmans & Groep, die gisteren optraden bij Arscene in Hansbeke. Diens programmatie krijgt stilaan de allure van een keurmerk, dus dat was al een risicobeperking. Een snelle beluistering van “Zou het toch de liefde zijn” op de site van de groep, liet me de indruk dat het niet slecht was, maar weinig meer dan een doorslag van het grote vergelijkingspunt Wannes Van de Velde. Voeg daarbij de aanbeveling van Koen De Cauter, die mij al enkele malen danig ontgoocheld heeft en Jan Desmet, die ik een licht tanende muzikale perceptie toedicht, en ik had geen hooggespannen verwachtingen.
Wat volgde was een van de beste concerten van eigen bodem die ik ooit zag, met weergaloze teksten op virtuoze muziek. Een Antwerpse variant van SAF, die ik ook al enorm goed vond, maar dan frivoler en tekstueel veelzijdiger, en minder krampachtig op het podium – een stabiele frontman krijgt meer terug van zijn muzikanten. Hans Mortelmans zelf wisselt vlotjes tussen zang, ritmegitaar, sologitaar en accordeon, en bezorgde mij een eerste persoonlijke aanspraak door de Portugese luit te hanteren.
Naast de aangekondigde kruisbestuiving tussen Brassens en Reinhardt grasduint Mortelmans namelijk ook in de Portugese velden, wat mij als groot lusofiel en voormalig bewoner van Lissabon natuurlijk danig beroert. Met die bagage onder de arm maakte de groep van het hele eerste deel één groot hoogtepunt. Mortelmans vertelt precies het soort verhalen waar ons collectief onderbewustzijn van wakker wordt: over de vriendelijke toon waarmee de politie onze keuze bevestigt voor parkeertarief B, over de “de Vlaamse Marilyn Monroe” in tijgerpak van sigarettenmerk Tigra , over de pretentieuze mini-kastelen op belendende percelen in Brasschaat en Deurle, of hoe geblader in Test-Aankoop in feite een zelfbegoocheling is in gematigd consumentisme. Een tweede aha-erlebnis werd mijn deel toen Mortelmans een café bezong in Berchem (nee, niet in Sneek), dat ik uit de beschrijving meteen herkende als café Rood-Wit, waar Stanza al tweemaal heeft opgetreden.
Extra diepgang kreeg het concert met een eerste lied over Django Reinhardt, ‘t is te zeggen over zijn broer Joseph. Alleen al de aandrang om over de eeuwige tweede te zingen, die historie te kennen ook, is mij zo vertrouwd dat mijn ziel flink werd aangesproken. Als je die thematiek dan brengt op aan Django schatplichtige melodieën, dan is de gelaagdheid compleet. In deel 2 zou de grootmeester een tweede keer scheef bekeken worden met “Dr Jazz“, of hoe collaboratie verteerbaar wordt vanuit artistiek perspectief.
Eerst kregen we nog een obligaat maar niet minder groots eerbetoon aan die andere meester, Wannes Van de Velde. Mortelmans koos voor “De Vlaamse Kweste” een inderdaad actuele scherts over de dubbelslachtige Vlaamsgezindheid, die zich vormelijk fier opricht tegen de francofonie maar intussen wel anglofiel het Vlaamse landschap naar de kloten helpt. Vervolgens leidde “Stadscoupletten” thematisch twee eigen liederen van Mortelmans in, over Gent en Antwerpen. De groep worstelde nu voelbaar met dit deel van het repertoire. Dat “De hoeren van Gent” eenzijdig negatief berichtte over het nachtleven van Gent, kon in het nabije Hansbeke op weinig bijval rekenen, zelfs al werd het ingebed in relativerende grapjes. Dan getuigde het cynisme in “City van de mode” van meer authenticiteit. Zelfspot komt toch altijd wat sympathieker over.
Mortelmans & co sloten af met de meezinger “Nonkel Staf“, het reeds eerder vermelde “Dr. Jazz” en een repetitieve lofzang op het chanson “Schandpaal“. Tekstueel scheerde het tweede deel niet meer de hoge toppen van deel 1, maar muzikaal bleef er nog altijd vanalles te beleven, dankzij de klarinet van Lieven Keymolen, het immer dienende maar daarom niet minder virtuoze gitaarwerk van schoonbroer Lode Dedain en de melodische ritmesectie van contrabassist Benny Van Acker. De heren waren ook niet te beroerd om af en toe een samenzang te produceren, door Keymolen theatraal ondersteund, wat de collectieve beleving alleen maar versterkte. De ode aan Wannes Van de Velde wekte een gevoel bij me op dat ik anders alleen ondervind bij films waarin een dier zich trouw toont aan zijn baasje: ontroering tot tranen toe. Ik heb Wannes nooit in levende lijve aan het werk gezien en dacht dat die kans me definitief ontnomen was. Plots maakte ik wél live deel uit van zijn oeuvre. Meer nog: zijn nalatenschap is in goede handen, bij de waardige opvolger Hans Mortelmans. Ga erheen: hoge verwachtingen zijn gerechtvaardigd.
Video’s:
Een ode aan Django Reinhardt, op beelden van neveneffect Koen De Poorter:
Een aandoenlijk familieportret van muzikantenbloed: