Er is waarlijk veel dat wij niet weten. Ik durf mijzelf stilaan een kenner noemen van het Nederlandstalige lied, aangezien ik er ten eerste zelf regelmatig eentje maak, de vinger aan de pols houd van wat er in onze eigen tijd aan eigentalig gekweel wordt geproduceerd én bovendien via RUM, Albert J. Boone of mijn eigen grootmoeders overdracht de brug sla naar Florimond Van Duyses “Het oude Nederlandse lied” en de rest van ons erfgoed.
En toch … had ik nog nooit gehoord van KoR Van der Goten. Op het onvolprezen muziekarchief heeft Pol Van Mossevelde een beknopte maar heldere biografie gepubliceerd van deze – naar eigen zeggen – eerste chansonnier van Vlaanderen. Dat eigen zeggen is meteen zeer karakteristiek voor KoR: uit vrijwel alles blijkt dat hij een enorm zelfingenomen man was. De blootstelling aan zijn interview bij Dree Peremans in 1979 is op het ondraaglijke af. De beluistering van zijn liedjes vergt ook enige volgehouden inspanning, maar het besef van het tijdskader vergoelijkt veel. Zijn uitspraak is zeer geaffecteerd, zijn stem heeft een ijl vibrato, zijn taal is archaïsch, zijn gerijmel vaak gezocht, het metrum verwaarloosd, zijn productie overmatig en zijn gitaarspel tamelijk beperkt. Verhip, het zou een recensie van mezelf kunnen zijn!
“Zoete meid, gedoog me dat ik naast je nedervlei” of het eindeloze herkauwen van boterbloemkens … Ik kan me niet voorstellen dat dit in de jaren van Elvis Presley erg hedendaags overkwam. Wat toen al oubollig klonk, is begrijpelijkerwijs vergeten heden ten dage. En “de eerste chansonnier …” dat is toch een heel andere denktrant dan “ne zanger is een groep“, het artistieke motto dat ik zo graag van Wannes Vande Velde overneem.
Ondanks de geringe affiniteit met zijn oeuvre of de afkeer van zijn uit onzekerheid geboren arrogantie, heb ik toch een verre sympathie voor de figuur KoR Van der Goten. We zijn immers, als troebadoers in de eigen taal, rari nantes in gurgite vasto.